foto: auro
Overdaad is hier geen onbekend begrip. Op straat zal het niemand ontgaan: rijdend over een willekeurige avenida kom je ogen tekort. Uithangborden en lichtbakken in strekkende meters, auto’s tot zover het zicht reikt en op elke hoek een megarestaurant of een megawinkel die in Las Vegas niet zou misstaan.
Een visueel bombardement. Voor mijn eigen veiligheid is het beter dat ik niet autorijd, want ik kan het niet laten de enorme etalages, winkelgevels en de reclames op billboards te analyseren (zal iets te maken hebben met colleges over blockbustercultuur op de universiteit).
Het stratenpatroon van Argentijnse steden is (net als in de VS) een raster van vierkante blokken. Elk blok heeft honderd huisnummers en na elke vier blokken is er een avenida. Avenidas hebben tweerichtingsverkeer en lopen van het centrum tot heel ver daarbuiten. Het zijn de verkeersaderen die de stad van een goede doorbloeding voorzien. Ze zijn ook erg lang: sommige hebben straatnummers tot 10.000.
In de gewone straten zijn er geen winkel- en fastfoodketens. Hier vind je wasserettes, krantenkiosken, snoep- en sigarettenkiosken, ijswinkels, chinese supermarkten, groentenwinkels, bakkerswinkels en bushaltes. Een bushalte is niet meer dan een paal met een nummer eraan, maar prima te herkennen aan de lange rij mensen die zich achter de paal vormt.
Mijn “eigen” blok beschouw ik als behoorlijk representatief voor hoe de stad eruit ziet en jawel, in dit blok zijn al deze winkels vertegenwoordigd. En de bushaltes, daarvan zijn er zelfs drie. Het resultaat is geen visueel bombardement, maar wel een audiovisuele ruis. Altijd mensen op straat die winkel in, wasserette uit gaan. En ook ’s avonds als alles dicht is behalve de kiosk, is het geen stil donker straatje. Dan worden er nog volop honden uitgelaten, en ook het autoverkeer is dan nog lang niet bedaard (dat is pas tegen tweeën ’s nachts).
Dan komt het woord overdaad weer in mijn gedachten. Onvermijdelijk.
Maar er is een verschil met de overdaad die ik in Nederland heb ervaren. Daar heb je overdaad aan keuzemogelijkheden. En die hebben we hier niet.
De supermarkt is, gekgenoeg, bij uitstek de plek om dit verschil te ervaren. Er zijn géén kant-en-klaar maaltijden te koop. Er bestaan geen achttien varianten van ieder toetje, theedoosje of tapenadetje. Er is geen verschil tussen biologisch en niet-biologisch, geen eigen merk, geen feestdagenspecials, geen gezondekeuzeklavertjes, geen prijzencircus. Er zijn geen exotische vruchten als het seizoen er niet naar is. Er wordt niet elke maand een nieuw ontbijtzuivelproduct gelanceerd. Je krijgt niet ineens twee aparte douchecrèmes om de oren, waarvan er één bedoeld is voor ochtendlijk gebruik en de andere zou optimaal zijn net voor het slapen gaan. Niet al die bullshit. Ook niemand met keuzestress. De buurtsupers zijn klein en overzichtelijk, ik sta in tien minuten weer buiten. Less is more.
Je huis inrichten is ook zoiets. De ervaring heeft mij geleerd dat er nauwelijks plekken zijn waar je meubels koopt (geen IKEA, geen meubelboulevards, geen tweedehands dat nog enigzins intact is). Er blijven twee opties over. Designmeubels zijn optie één, deze worden rechtstreeks geïmporteerd uit Italië en zijn onbetaalbaar voor Juan Pérez. We gaan hier dus massaal voor optie twee: dure, maar nog net te betalen niet-moderne, slecht afgewerkte houten meubels die je zelf “moderniseert” met een likje verf en kleedjes en frutsels die je bij bazars en op braderieën koopt. Op zich is dat natuurlijk jammer, maar ik ben eraan gaan wennen. Ben me gaan realiseren hoe zeer Nederland eigenlijk is ingesteld op kopen en consumeren. Hoeveel er gekocht wordt, gewoon “omdat het kan”.
Hier merk ik dat het zaak is om je eigen creativiteit aan te spreken in plaats van je te willen identificeren met de IKEA-designer of de Elle Wonen-stylist. Je gaat je realiseren dat het prettig is niet zoveel te hoeven kiezen en kopen. Take it easy, man! Laat de keuzestress voorlopig nog maar even in de ijskast staan.
Reageer op deze post